De Vrienden startten hun activiteiten al op 2 januari met de herdenking van de inslag van een V2-bom op de Vrijdagmarkt.

Op 2 januari kwamen heel wat Vrienden naar de rondleidingen georganiseerd door bestuursleden Ann Van Houtte (‘s morgens)  en Hans De Smet (‘s middags).
Enerzijds wilden zij het Van Schoonbekejaar hiermee afsluiten en ook wilden zij de bominslag van de V2 herdenken die bijna ons geliefd museum had platgelegd, juist 75 jaar geleden.

Eerst kregen we de ontstaangeschiedenis van de Officina Plantiniana aan de Vrijdagmarkt met vele interessante wetenswaardigheden uitgelegd. We leerden ook dat Gilbert van Schoonbeke een stevige vinger in de pap heeft gehad bij de ontwikkeling van dit deel van de stad. Hij wou de oudklerenkopers die maar geen vaste stek vonden een heuse voet aan de grond geven.

Het tweede luik ging over de vernieling van de V2-bom die op de Vrijdagmarkt insloeg op 2 januari 1945. Directeur Iris Kockelbergh had daarvoor heel wat foto’s die nog niet publiek werden vertoond uit het archief van het museum samengebracht. In de leeszaal kwamen we dan ook snel tot het besluit dat het museum -ondanks alle schade- het er toch nog behoorlijk vanaf heeft gebracht.

“Nooit zullen de bewoners van die voorheen zo stemmige Vrijdagmarkt de onheilsnacht vergeten van 2 Januari 1945, één nochtans onder zovele van het wrede V-bombardement.
’t Was een beroerde periode en de Antwerpenaar, die zijn zwaar beproefde stad niet verliet, herinnert zich zogoed als wie ook de wanhoopsdagen die er toen beleefd werden. Onafgebroken scheerde ’t noodlot over de museumgebouwen en de hemel weet hoe dikwerf wij ons hart hebben vastgehouden bij de nare verwachting dat het brullend helletuig ditmaal voor ’t Plantijnse Huis zou zijn bestemd.
Zo kwam dit trieste nieuwjaar 1945, waarop men elkaar geen heil durfde toewensen. Wie de stad niet ontvlieden kon, “vierde” het in zijn kelders. … Wie in de kelders van ’t museum een onderkomen had gezocht, herinnert het zich nog of ’t gister ware voorgevallen. Op de minuut af kan zelfs het onheil gesitueerd worden dat zich aan een van de heerlijkste monumenten van de Europese cultuur voltrok. ’t Was toen precies dertien minuut vóór twee en twintig uur.

Van ’t oorverdovend geraas, waarmede de ontploffing van V-projectielen steeds gepaard ging, werd niets gehoord… Doch meteen werden de deuren van de kelders afgerukt en neergesmakt. Op het gelijkvloers ontstond een hels leven van neerstortende voorwerpen, vermengd met ’t vlijmend geluid van bij hopen verbrijzeld glas …

Er was niet aan te twijfelen dat een erge ramp ’t museum had getroffen.”
Frank Van den Wijngaert, Glorie en nood van het Plantijnse huis, 1947.